Het was in 1969.
De klassen 2a en 2b van de Pedagogische Academie van Appingedam gingen op werkweek van 30 september tot 3 oktober. Wanneer en waar die werkweek was, kon ik vrij snel vinden omdat klasgenoot Herman M. dat toen met fraaie popartletters in mijn RIJAM-agenda had geschreven. Die week was in het Oecumenisch Vormingsoord Hedenesse in Cadzand in Zeeuws-Vlaanderen. De werkweek stond in het teken van het zeer nabije Vlaanderen met zijn eigen cultuur. Er waren een paar dagexcursies door het Vlaamse land en naar een paar steden. Hier kan ik mij echter amper iets van herinneren. Heel vreemd, want het prachtige Vlaams en de rijke stadsarchitectuur vond ik toen al heel fraai en imponerend.
Die werkweek is heel mager opgeslagen in mijn brein. Misschien hoefde er geen verslag van te worden gemaakt. Wat mij nog wel bijstaat, is dat het elke volgende avond steeds later werd, met veel paffen en pimpelen. Het gebeurde ook bijna nooit dat onze 2a-klas omging met de 2b-klas, want er waren enige cultuurverschillen. Toen het tussen student G.K. en I.H. uit 2a op de tweede dag opeens ‘dik aan’ was en het stel zich elke volgende avond steeds meer afzonderde van het groepsgebeuren was er sprake van ‘klas 2c’.
Ik zat in klas 2a.
Zoals gezegd weet ik amper nog iets van deze week. Elke volgende ochtend was er een grotere kater dan de vorige, met droge keel, schorre stem en ‘lamme longen’.
Die ene ochtend
Het ochtendprogramma van een van de laatste dagen staat mij nog het meest bij. Op deze morgen was aan menig student te zien dat er weer stevig was doorgezakt. Na het ontbijt, waar veel werd nageblust, zou een Vlaamse schrijver komen, geïnterviewd door zijn vrouw. Toen we de zaal in sloften, zat het stel al klaar achter een lange tafel voorin. Op de tafel stonden drie gekleurde dozen, wat een wat vreemd gezicht was. Nadat iedereen een plaats had gevonden en de eerste shagjes waren gedraaid om de alweer opkomende dufheid voor te zijn, was het wachten op de ongetwijfeld vele woorden. Toen het aanschuifgeluid was verstomd en de schrijver de zaal rondkeek, draaide de vrouw met een kordaat gebaar haar hoofd naar haar man. De schrijver opende het deksel van een doos. Daar zal zijn laatste boek wel uitkomen, dacht ik. Maar nee, het was een groot rood plastic ei van zo’n tien cm. groot! Met zijn andere hand maakte hij een paar geheimzinnige gebaren om het ei heen dat opeens blauw was. Weer wat gebaren en het ei werd geel. Heel 2a en 2b, inclusief de twee leraren, waren opeens klaarwakker. Nadat het ei nogmaals van kleur was veranderd, ging het terug in de doos. We keken ademloos toe. Vervolgens ging een andere doos open en pakte de boekenschrijvende goochelaar een paar touwtjes die hij eerst als een bosje ronddraaide en vervolgens alle touwtjes aan elkaar vastknoopte. Na wat simsalabim-gebaren erbij was het opeens één touw zonder knopen. We zaten paf! De vrouw volgde gebiologeerd alle handelingen alsof ze het haar echtgenoot de allereerste keer zag doen. Af en toe keek ze met trotse blik naar onze groep waaruit een bewonderend gemompel steeg. We keken elkaar aan met een blik: hoe flikt die kerel dat! Er kwamen nóg twee knappe goocheltrucs. Toen was het voorbij, wij waren opeens topfit en goed bij de les! Dachten we …
De man keek naar zijn vrouw. “Jaaa”, zei ze, “mijn man is schrijver, maar hij heeft als hobby goochelen.” Nou dat konden wij als onderwijzers in de dop ook nog wel zónder deze toelichting constateren, daar waren wij toch wel uitgeslapen genoeg voor! Al kwam niemand van ons op het idee even een applausje voor al die onverwachte kunstjes te geven.
De vrouw begon met de eerste vraag van het interview. Hoe ik hiervoor ook mijn best heb gedaan tot het schrijven van dit verhaal, kan ik mij geen enkele, maar dan ook geen enkele vraag herinneren en ook geen wóórd van de antwoorden. Wel was het zo dat de vragen steeds korter werden en de antwoorden steeds langer. Reeds vijf minuten na het begin begon de dufheid toe te slaan en vielen mijn ogen regelmatig dicht. Het stemgeluid van de goochelende boekenschrijver leek dan wat lager te gaan bij mijn herhaaldelijk diep wegzakken. Af en toe keek ik om mij heen en zag ik dat een paar anderen, ongeacht uit welke klas, met dezelfde worsteling bezig waren.
Toen de vrouw van de goochelschrijver eindelijk door de vragen heen was en de man zijn laatste antwoord had gegeven, was het plotseling stil. Daar schrok menigeen van op, ook ik kwam abrupt uit de diepte, ingehaald door een groot paars ei. Het suisde door de zaal. Toen klonk weer de stem van de vrouw; ze leek nu opeens een stuk luider en hoger te praten.
“Heeft iemand misschien iets te vragen?”
Er viel een stilte.
“Of wilt gij dat mijn echtgenoot nog wat dieper op iets ingaat?”
Nóg dieper? Was dit niet diep genoeg!? Ik ben bij dat hele interview toch steeds óók mee de diepte ingegaan!?
Aanhoudende stilte.
“Van iets wat ge niet helemaal duidelijk is?”
Stilte, op een paar droge kuchjes na. Sommigen begonnen wat onrustig te schuiven. Ik voelde opeens een plaatsvervangende schaamte opkomen. Die beide Vlamingen zullen nu wel denken: wat is dit toch hier een stelletje Nederlandse lethargische kaaskoppen. En die leeghoofden staan over een jaar voor de klas!? Arme kaaskopkindjes!
De vrouw keek nog eens vorsend rond en probeerde het nog één keer. “Niemand dus meer een vraag?” De teleurstelling droop eraf.
Oorverdovende stilte.
Is er nou snotverdorie niemand die een intelligente vraag heeft!? We gaan hier af als een gieter!
Opeens was er wat geritsel, ik keek gauw om mij heen wie de redder zou zijn. Iemand uit de b-klas stak aarzelend zijn hand een eindje in de lucht.
“Ja, eeeh wil uw man die truc met die touwtjes nog eens doen?”